Aandachtspunten bij het gebruik van brandmeldinstallaties
Zorgen voor de gebruikers en ruimten van je kantoorpand is het uitgangspunt van iedere veiligheidsverantwoordelijke. Brandmeldinstallaties (BMI’s) zijn daarin een belangrijk instrument. Welke installaties passen bij jouw organisatie en hoe moet je deze certificeren?
Vincent Borst, docent Beheerder Brandmeldinstallaties en Service Engineer bij de Siemens Nederland NV, kan als geen ander uitleg geven over de complexe materie. Borst is deskundig op het gebied van de regelgeving rond BMI’s. In dit artikel geeft hij informatie over branddetectie, ongewenste brandmeldingen, certificering en installatiebeheer.
De juiste melder voorkomt ongewenste meldingen
Branddetectie moet rook, hitte en vlammen in een vroeg stadium ontdekken. Daarmee wordt tijd gewonnen voor de interventie. Gevoelige, laagdrempelige detectie kan op gespannen voet staan met selectiviteit en ‘juistheid’. Met andere woorden: hoe gevoeliger de melder, hoe meer ongewenste en onechte meldingen er optreden. Brandweer Nederland streeft naar terugdringing van dergelijke meldingen. Een reductie kan worden bereikt door afkoppeling van de automatische doormelding van een melder. BMI-docent Borst ziet echter meer in verbetering van de techniek: “De juiste detector voor het te verwachten of te signaleren vuurverschijnsel en ‘denkende brandmelders’ zijn een eerste vereiste voor het tijdig en adequaat detecteren van een brand.”
Verschillende soorten brandmelders
Brandmelders zijn er in vele soorten: rookmelders (puntmelders), optische (lineaire) rookmelders, warmtemelders (uitgevoerd als ‘puntmelders’ of lineaire melders) en vlammenmelders. Lineaire melders worden vooral toegepast in grotere ruimten. Ze kenmerken zich door een grote afstand tussen de actieve elementen van de detector. Bij een lineaire optische melder bevindt de lichtbron zich aan één zijde van de ruimte en de gevoelige cel (of spiegel) aan de andere kant. Thermische lineaire melders bestaan uit een lange kabel of lint dat plaatselijke temperatuurverhogingen tot op de meter nauwkeurig detecteert, ideaal in bijvoorbeeld tunnels en parkeergarages. Ten slotte zijn er de vlammenmelders, te vergelijken met een infrarood camera of gevoelige cel die de specifieke straling van een brand herkent.
‘Zelfdenkende’ melder
Borst vat samen wat de klant wil: “Een BMI moet personen en gebouwen beschermen, een hoge systeembeschikbaarheid hebben, voorspelbare en overzichtelijke kosten met zich meebrengen, goed beheerd kunnen worden en uiteraard voldoen aan de regels. Als je pannenkoeken bakt of een sigaar rookt, wil je geen melding, als er een prullenbak in brand staat wel. De techniek maakt die selectiviteit mogelijk.”
Borst legt uit: “Bij Siemens hebben we gecombineerde melders met twee optische elementen én een thermische sensor, die niet alleen rook en temperatuurverhogingen detecteren, maar ook het verloop van de meetwaarden in de tijd meewegen. Wij hebben na uitvoerige laboratoriumproeven met de EN-54 proefbranden en praktijkproeven een breed scala aan algoritmische parametersets ontwikkeld voor iedere denkbare toepassing. Hiermee hebben wij zo’n groot vertrouwen in dergelijke denkende melders, dat we onze klanten een premie van 250 euro beloven voor een onterechte melding. De melders reageren niet op sigarenrook, stoom van koken, uitlaatgassen of douchen en zelfs niet op lassen, terwijl een prullenbakbrandje wel heel snel wordt gedetecteerd. We hebben die ‘prijs’ nog nooit hoeven uit te keren. Voor de beheerder brandmeldinstallatie of de onderhoudsdeskundige vergt het wel een andere procedure om een dergelijke melder te testen op goede werking, want de brandmelder laat zich echt niet foppen. Om dat te ondervangen is er speciale testapparatuur ontwikkeld en heeft de brandmeldcentrale nu een teststand waarbij de melders alsnog functioneel te testen zijn. We plaatsen momenteel zelfs systemen die automatisch naar de testmodus schakelen wanneer je de elektronische tester over een melder plaatst. De smartphone van de onderhoudstechnicus leest vervolgens via Bluetooth voor welke tekst er op het display van de brandmeldcentrale verschijnt.”
De juiste certificering van brandmeldinstallaties
De wettelijke basis op grond waarvan een bouwwerk al dan niet van een BMI moet zijn voorzien is te vinden in het Bouwbesluit 2012 (zie kadertekst). Gebruiksfunctie, gebruiksoppervlakte en de (vloer)hoogte van de gebruiksfunctie zijn enkele factoren die bepalen of een BMI aanwezig moet zijn en of die een verplichte doormelding naar de brandweer moet hebben. Een verplichte BMI moest tot 1 januari 2015 voldoen aan de NCP-regeling BMI:2002 (één regeling, één certificaat), waarbij het onderhoudsbedrijf het hele ‘systeem’ beoordeelde. Onderdelen hiervan waren de opleiding van de beheerder en de goede werking van de externe systemen die door de BMI worden aangestuurd, zoals het sluiten van deuren in brandwerende doorgangen, ventilatie, et cetera. Sinds 1 januari 2015 geldt de nieuwe regeling, die drie aparte CCV-certificatieschema’s kent. Er is nu een certificaat voor nieuwe installaties inclusief ontwerp en oplevering met een installatie-attest voor het installatiewerk. Ook is er een apart certificaat voor het onderhoud aan nieuwe en bestaande installaties.
Inspectiecertificaat voor brandmeldinstallaties
Het Bouwbesluit eist in veel gevallen bovendien een Inspectiecertificaat. “Of dat van toepassing is, zal je uit de tabel in Bijlage 1 van het Bouwbesluit moeten halen”, zegt Borst. “Voor een huis van bewaring of een ziekenhuis is een BMI verplicht, mét doormelding en jaarlijkse inspectie, terwijl voor een hotel met 24-uurs bewaking geen doormelding nodig is en inspectie eens in de drie jaar noodzakelijk is. De inspectiefrequentie – één of drie jaar – is gekoppeld aan de doormeldingsverplichting. Op een inspectiecertificaat staat dus geen geldigheidsduur of einddatum meer, alleen een afgiftedatum.
Op dit moment zijn er zeven onafhankelijke inspectiebureaus geaccrediteerd. Borst: “Alleen zij mogen de inspecties verrichten en een inspectiecertificaat afgeven. Daarbij richten ze zich niet alleen op de BMI, maar ook op de bouwkundige voorzieningen en op de organisatie eromheen, zoals het beheer en de BHV. Als de lift bijvoorbeeld naar de verkeerde verdieping wordt gestuurd of de beheerder niet is opgeleid, zullen zij geen certificaat verstrekken. De inspanning die zij moeten verrichten voor de inspectie is mede afhankelijk van de al beschikbare documenten.”
Het onderhoud van de brandmeldinstallatie
Een geaccrediteerd brandmeldonderhoudsbedrijf mag na het jaarlijks onderhoud een Certificaat van Onderhoud BMI afgegeven. Borst acht dat zinvol: “Het heeft als voordeel dat de inspectie in dat geval slechts een beperkte test van de BMI vereist. Het tijdrovende testen van alle onderdelen van de BMI is immers al gedaan en de resultaten mogen worden overgenomen uit het Rapport van Onderhoud van het brandmeldonderhoudsbedrijf. Dat levert niet alleen financieel voordeel op, maar het voorkomt ook een extra verstoring van het interne proces. Het CCV Certificatieschema Onderhoud BMI is geen verplichting maar is dus wel warm aan te bevelen.”
Borst beklemtoont de noodzaak van regelmatig onderhoud. Sensoren kunnen in een schone kantooromgeving wel dertig jaar mee, maar als ze vervuilen worden ze gevoeliger. Doorgaans worden ze na een jaar of zeven à acht uitgewisseld. Het onderhoudsbedrijf of de fabrikant zal moeten verifiëren of een melder nog ‘nominaal’ is (in staat van oplevering, red.). Daar is speciale apparatuur voor nodig en bij heel oude melders lukt dat niet meer. De nieuwste melders controleren hun goede werking zelf, door ingebouwde software. Gemiddeld zal na een jaar of vijftien een installatie moeten worden gemoderniseerd of zelfs worden vervangen. Borst: “Bij de afweging of je moderniseert of vervangt, kijk je niet alleen naar de kosten, maar ook naar de technische functionaliteit, de immuniteit voor verschijnselen die onechte meldingen veroorzaken en naar de vereiste systeembeschikbaarheid. Onze nieuwe systemen kunnen aangesloten worden op een e-logboek, een online bestand, dat overal op te roepen valt en dus voldoet aan de wettelijke eis om een logboek bij de installatie te hebben. Ook een elektronisch bestand wordt geaccepteerd als logboek, als het maar wel direct kan worden opgeroepen op een computer, tablet of smartphone. Beheerders doen er al verstandig aan zich goed in de regeling te verdiepen of zich door de fabrikant te laten voorlichten.”
Meer informatie over de CCV certificatieschema’s is te vinden op de website: www.hetccv.nl.
Deel dit artikel
Meer weten? Neem dan nu contact met ons op: