Reanimeren: onzekerheid bij BHV’er wegnemen

Bedrijfshulpverleners worden opgeleid om in noodsituaties te handelen. Ze weten hoe ze dat moeten doen, maar durven ze het ook als de situatie daar is? Wat weerhoudt BHV’ers en wat stimuleert ze? Wiebe de Vries, directeur Onderzoek & Training, gaat het gesprek aan met een groep BHV-instructeurs.

Hoe vaak komt het voor dat een patiënt na reanimatie een matige tot ernstige handicap heeft? Het antwoord is vier procent. Als je denkt dat de kans op een handicap na reanimatie groot is, is dat niet motiverend om van start te gaan. Denk je dat die kans klein is, dan begin je gemakkelijker met reanimeren. Het geloof in de uitkomst beïnvloedt het zelfvertrouwen.

 

Minder naar anderen kijken

Aan de hand van drie stellingen wordt het thema concreet. Zelfvertrouwen staat centraal. Met de stelling ‘Ik vergelijk mijzelf vaak met anderen’ is slechts acht procent van het publiek het eens. Instructeurs hebben geen vergelijking met anderen nodig om zelfverzekerd voor de klas te staan. Bij veertien- tot achttienjarigen is dat anders. Als de één iets niet doet, doet de ander dat ook niet. Ook beginnende BHV’ers zijn geneigd om naar anderen kijken, vooral omdat ze de meer ervaren collega’s als rolmodel beschouwen. Begrijpelijk, maar niet goed voor het zelfvertrouwen. Ook in de praktijk is het een probleem: hoe meer mensen bij een noodsituatie naar anderen kijken, hoe meer mensen niets zullen doen zolang een ander niets doet.

Een kwart is het eens met de tweede stelling: ‘Ik ben bang voor mislukkingen.’ Als instructeur ben je gewend om met mislukkingen om te gaan. Regelmatig heb je iemand in de groep die het minder goed doet. Ook beginnende BHV’ers zeggen vaak dat ze niet bang zijn voor mislukkingen. Dat is apart, want zodra je vraagt wie als eerste wil oefenen, kijken ze naar elkaar. Vermoedelijk heeft het te maken met sociaal wenselijke antwoorden.

Met de derde en laatste stelling ‘Ik tob regelmatig over mijn tekortkomingen’ is geen enkele deelnemer het eens. Uit onderzoek  blijkt dat beginnende BHV’ers bijna altijd kiezen voor het antwoord ‘niet mee eens en niet mee oneens’. Wie op zijn tekortkomingen wordt gewezen, is al snel bang om iets fout te doen. Dat komt het zelfvertrouwen niet ten goede.

 

Ontstaan van zelfvertrouwen

Zelfvertrouwen is geloven dat je een kracht bezit die groter is dan je angst. Wat is dan die angst? Examenvrees en plankenkoorts zijn belangrijke angsten die het zelfvertrouwen of het ontstaan daarvan beïnvloeden. Die mensen zijn in een groep cursisten te herkennen, omdat ze agressief reageren, de clown uithangen, heel verlegen zijn of uitbundig gedrag vertonen.

Hoe vaak dat voorkomt is lastig te zeggen. Acht procent van de kinderen van tien of elf jaar heeft faalangst. Zijn ze twaalf tot veertien jaar, dan is het dertien procent. In de leeftijd van zestien tot achttien jaar wordt het 24 procent. Of het percentage bij volwassenen weer afneemt, is niet bekend, want die geven sociaal wenselijke antwoorden.

Angst is beïnvloedbaar door degenen die eraan willen werken. Door te trainen en goede vaardigheden aan te leren versterk je het denken en zorg je voor een stukje gezond perfectionisme. Je moet altijd zorgen dat je de problemen die je tegenkomt aankunt. Zorg daarom dat de cursisten ontspannen zijn. Deel hun succeservaringen. Zeg bij een reanimatie niet wat ze fout deden, maar wat ze goed deden. Zelfvertrouwen wordt versterkt door te herhalen. Naast het in de vingers krijgen van de vereiste vaardigheden is het ontwikkelen van zelfvertrouwen ook een belangrijk argument om de BHV-vaardigheden (minimaal) jaarlijks te herhalen. Tijdens de herhaling kan de instructeur bijdragen aan het vergroten van zelfvertrouwen door het goede voorbeeld te geven en door cursisten van positieve informatie te voorzien.

Deel dit artikel

Meer weten? Neem dan nu contact met ons op: